Selecteer een pagina

Het bestuurslid (14/14)

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis

Uitgeblust ben ik (55 jaar) altijd, na een avond vergaderen met mijn politieke partij. Als ik langs het gemeenschapshuis loop, op weg naar huis, hoor ik dat de fanfare nog bezig is met de repetitie. Ik besluit nog even naar binnen te gaan.

Het kan niet anders dan dat dit het laatste stuk van de repetitie is, want de repetitietijd is eigenlijk al om. Sinds een jaar help ik deze vereniging met veel plezier met besturen, al begrijp ik als leek weinig van muziek en zo’n orkest. Ik heb het eerlijk gezegd altijd een saai aangezicht gevonden, een stel muzikanten zittend op stoelen. Weinig spectaculair om te zien, vanuit het publiek.

Maar nu ik de deur van de repetitieruimte opendoe, voel ik dat hier iets speciaals gebeurt. Dit opwindende gevoel heb ik nog niet eerder gehad in mijn tijd bij de fanfare. Is er iets gebeurd tijdens de repetitie wat ik gemist heb? Of zit de opwinding alleen bij mij? Het is immers de eerste keer dat ik zo dicht op het orkest sta, ik er echt even onderdeel van ben.

Ik kijk rond. Wat wordt er veel oogcontact gemaakt; ook met mij, of kijken ze de trompettist aan? Ik zie twee muzikanten als een eenheid samen ademhalen. Ik verbaas me over hoe ontspannen de dirigent zo’n grote en diverse club mensen leidt. Maar de opwinding lijkt nog meer te zitten in wat ik niet zie. Ik voel het, in de sfeer, en vooral in de muziek. Wat een geluid! Ik weet weinig van muziek, maar het is overduidelijk dat hier iets moois gaande is.

Mijn politieke partij is al tijden bezig om, in de individualistische en ingewikkelde samenleving van nu, manieren te vinden waarop er toch betrokkenheid en verbinding ontstaat tussen mensen. Er worden talloze nota’s en voorstellen over geschreven, er wordt avonden over gepraat, ook vanavond weer. Vrijwel nooit krijgen we iets voor elkaar, komt er zelfs maar iets van de grond. Zo vermoeiend. En dan loop ik zojuist hier naar binnen, en tref ik een minisamenleving aan die laat zien dat het wel degelijk kan. Dat je met zevenendertig totaal verschillende mensen een eenheid kunt zijn, oprechte aandacht voor elkaar kunt hebben. Deze fanfare, hier op dit moment bijeen, laat zien wat goed samenleven is. En zonder ook maar een woord met elkaar te wisselen. Geen woorden, maar daden.

Ik sta erbij en kijk ernaar. Misschien wordt het tijd om op een andere manier aan mijn idealen te werken. Misschien moet ik stoppen met de partij, een muziekinstrument gaan bespelen en bij dit orkest gaan. Over de schouder van de trompettist kijk ik op haar lessenaar. Het stuk dat ze spelen heet Bist Du Bei Mir. Dat kon niet anders. Ik kijk weer op naar het orkest en denk: lang leve de muziek, lang leve deze fanfare!

De sopraansaxofonist (13/14)

 

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis

 

Tijdens het blazen denk ik (32 jaar) terug aan het gesprek dat ik na de vorige repetitie had met de altsaxofonist. Uitgebreid vertelde ik hem dat ik weer was vreemdgegaan met de barman van dit gemeenschapshuis en waarom dat niet als vreemdgaan voelde. Vol bravoure verdedigde ik opnieuw de vrije seks, al voel ik me daar de laatste tijd ongemakkelijker bij. Ik zag de altsaxofonist met rode wangen luisteren, en weet nog dat ik dacht, zittend naast hem aan de bar: waarom heb ik niet wat meer genen van de bakkersfamilie?

Zelf ben ik het resultaat van vrije seks, als onbedoeld gevolg van mijn vaders slippertje met de secretaresse van mijn opa. Wat mijn vader de bugelist en mijn oma de bassist van mijn polygamie vinden, laat zich raden: niet zoveel. Iedereen om mij heen was altijd aan het werk in het botenbedrijf. Als enig kind ben ik vrij opgevoed, of aan mijn lot overgelaten, net hoe je het wil noemen. Ze moesten eens weten met hoeveel Russische klanten ik wel niet heb staan seksen, in de garderobe op de zaak of in de garderobe hier, als oma ze had uitgenodigd voor een concert. Naar mijn moeders opvatting over het vrije leven ben ik steeds benieuwder, maar zij heeft na mijn geboorte nooit contact met mij en mijn vader gewild.

Als ik eerlijk ben, weet ik best dat mijn ongemakkelijke gevoel komt door de slagwerker. Al bij die eerste zoen bij het hek van het kerkhof, na de begrafenis van de oude bakker, een jaar geleden nu, wist ik: dit is anders dan de zoenen met andere mannen. Hij gaf de zoen. Dat was ik niet gewend, want normaal gesproken leid ik de liefde. En van zo’n teruggetrokken jongen had ik deze daad totaal niet verwacht. Als iemand zo buiten zijn comfortzone durft te gaan, voor jou en zijn relatie met jou, dan moet dat liefde zijn, denk ik.

Wat volgde was een absurd jaar. In het begin moest alles in het geniep, want ik had nog een relatie met de barman, met wie ik zelfs zou gaan trouwen. Zo hebben de slagwerker en ik wel eens in het materiaalhok gestaan na de repetitie. Wat hij echter niet weet is dat ik daar laatst ook weer met de barman ben beland. Daar schaam ik me voor. Niet voor die daad op zich, maar wel dat het ook op die plek gebeurde, terwijl de slagwerker onwetend aan de bar zat. Want dat heb ik wel geleerd het afgelopen jaar: ik houd van de slagwerker, maar de barman kan mij een soort fysiek genot geven dat ik bij de slagwerker mis. Ik weet dat ik de schijn tegen heb, en ik geef ook toe dat mijn seksueel gedrag vroeger niet altijd gezond was, maar mede daardoor heb ik wel geleerd hoe verschillend mannelijke lichamen zijn, en dat ik behoefte heb aan meer dan één lichaam. Ik wil de barman niet meer, maar zijn lichaam nog wel.

Ik weet zeker dat de slagwerker mijn liefde is. Wij horen bij elkaar, wij houden elkaar in evenwicht. En ik weet maar al te goed dat ik de reden ben dat het de laatste tijd stroever loopt tussen ons. Juist omdat ik me zo vertrouwd voel bij hem moet ik open naar hem zijn over mijn behoefte aan vrije seks. Dat verdient hij, dat verdient onze relatie. Zoals hij toen bij het hek uit zijn comfortzone stapte, moet ik nu de ongemakkelijke hobbel nemen. Het is de hoogste tijd dat ik mijn liefde aan hem toon.

De dirigent vraagt om Bist Du Bei Mir op de lessenaar te zetten. Opeens weet ik wat me te doen staat. Ik pak mijn telefoon en app de woorden ‘Ich bin bei dir’ naar de slagwerker. Tijdens het stuk kijk ik hem aan en vind meteen zijn ogen. Ik zie de impact van mijn woorden in zijn blik, en voel het aan zijn slag. Na de repetitie zal ik hem vragen om meteen met me mee naar huis te gaan, omdat ik hem dringend iets moet vertellen.

De tenorsaxofonist (12/14)

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis

Omdat ik (68 jaar) wist dat Bist Du Bei Mir vandaag op de lessenaar zou komen, heb ik de afgelopen dagen al heerlijk gedagdroomd over Bach, de componist van het stuk. Dromen is mijn grote hobby, vooral sinds ik met pensioen ben. In mijn hoofd zag ik Bach deze aria op de klavecimbel spelen voor zijn vrouw, als ultieme liefdesverklaring.

Even verviel ik weer in mijn oude gewoonte, die er tijdens mijn lange loopbaan op de universiteit ingeramd is: alles uitzoeken, tot in detail, en volgens de regels. Het bleek dat niet Bach maar de veel onbekendere Stölzel de eigenlijke componist was. Gelukkig lukt het me steeds beter om die regels en waarheden naast me neer te leggen. Het is veel romantischer om te geloven dat dit stuk is ontsproten uit het geniale brein van Bach. En dat de fanfare tijdens de repetitie dus een stuk van de componist der componisten gaat spelen.

Minder beredeneren en meer dromen en voelen, ik word er steeds beter in. Ook tijdens de repetities vermaak ik me er prima mee. Wat denken mijn muziekmaatjes tijdens het muziek maken, over elkaar, over het leven?

De laatste tijd gaat het zelfs nog verder, ik wist niet dat dat in me zat. Ik merk dat ik ook lichamelijk aan het voelen ben, of hoe je dat ook noemt; heel gek voor iemand die zijn hele leven in zijn hoofd heeft gezeten. Ik heb bijvoorbeeld de kracht ontdekt van het samen ademhalen met medemuzikanten. Daarmee ontmoet je elkaar op diep niveau. Zo heb ik nu, tijdens Bist Du Bei Mir, een paar keer heel bewust de hoornist opgezocht met mijn ademhaling. Ik weet dat hij al een tijd slecht in zijn vel zit, maar waar het me met woorden en gedachten niet lukt om hem te steunen, voel ik nu in mijn hele lijf dat het door ons gezamenlijk ademhalen wel lukt.

Dat is met dank aan de dirigent, want zij hamert sinds haar komst op het gezamenlijk ademhalen. Al speelt gevoel daarbij geen grote rol voor haar. Ze benadert het technisch, zoals ze sowieso op een technische manier dirigeert. Door muzikanten gezamenlijk te laten ademhalen, wil ze bereiken dat we tegelijk inzetten. Ik herken haar controledrang wel. Al denk ik dat het bij de dirigent in haar karakter zit, terwijl ik dat heb aangeleerd op de universiteit. Wat werkt het bevrijdend om mezelf dat nu weer af te leren.

Maar laat ik niet te snel conclusies trekken over onze nieuwe dirigent, want inmiddels dirigeert zij Bist Du Bei Mir op een manier die ik nog niet eerder heb gezien van haar. Haar slag ziet er minder technisch en gecontroleerd uit. Er zit ontspanning in haar armen. Ze zwieren.

En kijk toch wat ze nu doet, op het eind van de repetitie: ze gaat in op de tekst van Bist Du Bei Mir. Het is voor het eerst dat ze aandacht geeft aan het verhaal achter een muziekstuk. De timing is niet handig, dat moet ze weten, want iedereen denkt na de laatste noten van Bist Du Bei Mir dat de repetitie afgelopen is. Maar ze kan de drang niet onderdrukken, dat zie je. Ze is bevangen door de muzikale emotie, even geen controle. Wat mooi om te zien.

De hoornist (11/14)

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.

Als ik (63 jaar) ga slapen, vraag ik me af of het ooit dag wordt. Als ik opsta, vraag ik me af of het ooit avond wordt. De dag duurt eindeloos. Als ik kracht vind om te denken, vind ik geen reden, richting of rust. Ik kom er niet uit, vervloek mijn geboorte. Sinds een jaar ben ik niet meer in staat om te werken, niet meer in staat om te praten. Schrijven lukt nog op mijn beste dagen, maar ik heb al weken geen beste dag gehad. Twintig mails van de jubileumcommissie wachten op mijn reactie.  

Dat ik me toch vaak naar de repetitie kan slepen,  begrijp ik zelf ook niet. Ik kom één minuut te laat en  spoed me op het eind van de repetitie direct naar de  uitgang. Zo hoef ik niet te praten, maar ben toch onder  de mensen. Niet dat het blazen wel lukt. Helemaal niet.  Ik heb evenmin kracht om adem te halen voor het blazen  van een noot. Playbacken is al tijden mijn lot.  

Toch gebeurt er vanaf de eerste noten van Bist Du  Bei Mir iets in mijn lijf vanavond. De zichzelf herhalende  muzikale zinnen proberen iets open te zetten, iets wat al  zo lang dicht zit. Ik kan iets beter en dieper ademhalen.  Of lijkt dat maar zo? 

Nee, het is zo. En voel ik nu de ademhaling van  de tenorsaxofonist, nu we samen moeten inzetten op  deze noot? Ja, want als we bij de herhaling opnieuw bij  dezelfde inzet aankomen, krijg ik de bevestiging. Ik durf  voor het eerst in tijden naar de dirigent te kijken, merk  dat de inademing en aanzet van mijn buurvrouw en mij  precies gelijk zijn, en op de slag van de dirigent.  

Het is maar een seconde, het moment met de  dirigent en de tenorsaxofonist, maar wat lucht het op.  Even dooft de brand in mijn keel, de hel in mijn hoofd. Ik  leef, ik wil leven. Hopelijk kan ik het de komende dagen  vasthouden. Of in ieder geval volgende week weer hier  ervaren, op deze stoel. 

De altsaxofonist (10/14)

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.

Wat een godvergeten saai stuk is dat toch, Bist Du Bei Mir. Gelukkig komt volgende week de band weer naar de repetitie. Dan gaan we weer vlotte nummers spelen, maar nog belangrijker: dan zie ik (18) de zangeres weer. In het nummer van Adele heb ik een gezamenlijk stukje met haar. Dat ben ik thuis aan het oefenen. Eigenlijk is dat te gek voor woorden, want ik oefen thuis nooit. Het is nogal ‘aantrekken en afstoten’ wat de zangeres en ik doen. Volgens mij weten we allebei dat we elkaar leuk vinden, maar soms doen we net of we elkaar niet zien staan. Een beetje kinderachtig. Misschien kan ik met mijn alt sax eindelijk eens een duidelijk signaal afgeven volgende week.

Al moet ik zeggen dat ik, nu ik haar de laatste weken niet gezien heb en juist in die periode de trompettist bij de fanfare is gekomen, een beetje ben gaan twijfelen over de zangeres. De trompettist is een mooie rijpe vrouw, erg aantrekkelijk. Van kinderachtig gedoe zal bij de trompettist geen sprake zijn, de relatie zal meteen serieus zijn. Wat een gedachten weer. Dat krijg je, als het saai is tijdens de repetitie.

Meestal valt er op saaie momenten altijd iets te lachen met de bugelist, maar nu, tijdens Bist Du Bei Mir, valt dat tegen. Er zit niks anders op dan serieus mee te blazen en uit te kijken naar het einde van de repetitie. Ik heb nu al zin om zo dadelijk met hem en de trombonist ons gebruikelijke biertje te drinken aan de bar, en de laatste minuten van PSV te kijken.

Misschien schuift aan de bar straks ook de sopraan saxofonist aan, want dat doet ze vaker. Meestal heeft ze dan de spannendste verhalen te vertellen. Als ze niet een soort grote zus voor me was geweest, zoals ze zelf altijd zegt, was ik als een blok voor haar gevallen. Ze is gewoon super knap. Maar aanpappen met iemand uit de botenfamilie is geen optie. Mijn opa zou zich omdraaien in zijn graf en mijn moeder zou het daardoor waarschijnlijk ook lastig vinden. Wat erg eigenlijk, dat die conservatieve geest soms nog als een deken over onze familie hangt hier bij de fanfare. Des te meer hang ik op zo’n momenten aan de lippen van de bugelist en de sopraan saxofonist. Ik wil dan net zo outgoing en flamboyant zijn als zij.

Die openheid van de sopraan saxofonist doet me veel. Ze is mijn maatje. En natuurlijk slaat mijn fantasie op hol als ze vertelt over haar seksuele escapades. Ik denk er vaak aan als ik in bed lig, maar ik heb me aangeleerd dat niet langer op haar te projecteren maar op de zangeres. En de laatste weken dus ook op de trompettist. Het doet me hunkeren naar hen.

Het klinkt wel goed trouwens. En de slagwerker stuwt goed, voor de verandering. Ik kijk hem even aan ter bevestiging. Hij moest eens weten wat ik allemaal weet over zijn relatie met de sopraan saxofonist. Ik kijk nog een keer naar de trompettist, dat kan goed de honderdste keer zijn in de afgelopen weken. En ik schrik me kapot, want ze kijkt me ineens recht aan en geeft me een knipoog. Een warme rilling gaat door mijn lijf. Zou zij ook? Zou dat kunnen, een 18 jarige met iemand van rond de 40?     

De baritonsaxofonist (9/14)

Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.

        Nu we begonnen zijn aan Bist Du Bei Mir, voel ik (27 jaar) eindelijk iets van ontspanning. De hele week heb ik stress gehad. Het zat al een tijdje niet goed tussen mij, het bestuur en de commissie voor het 100-jarig jubileum. Na de vorige repetitie heb ik de knuppel in het hoenderhok gegooid en ben ik opgestapt als voorzitter van de jubileumcommissie. Ik wil alleen maar het beste voor de club. Waarom begrijpen ze dat niet? Ik weet dat ik direct en vurig kan zijn, maar iedereen kent dat toch wel van me inmiddels? Ik loop hier al veertien jaar rond. De grootste teleurstelling is dat niemand me gebeld of geappt heeft de afgelopen week.

         Los van die ene blik van de trompettist aan het begin van de repetitie, heeft ook vanavond iedereen contact met mij gemeden. Dat eenzame gevoel van de afgelopen week werd alleen maar sterker. Ik heb in het orkest ook geen bescherming van familie, waar bijvoorbeeld de leden uit de boten- en bakkersfamilie al honderd jaar op kunnen rekenen. Sterker nog, ik heb me aardig onveilig gevoeld het afgelopen anderhalf uur, zittend tussen de bassist uit de botenfamilie en de baritonist uit de bakkersfamilie. Zij zitten weliswaar niet in het bestuur of de jubileumcommissie nu, maar iedereen uit die families weet precies wat er speelt binnen de vereniging. Ik weet zeker dat mijn beide buren op de laatste rij commentaar hebben op mijn gedrag in de jubileumcommissie. 

         En dan heb ik me vanavond ook nog eens druk zitten maken over de hoornist. Hij zit ook in de jubileumcommissie, maar hij is al tijden nauwelijks op de repetitie. Al weken beantwoordt hij mijn mails en telefoontjes niet. Ons stroeve contact is ongeveer een half jaar geleden begonnen, besefte ik me zojuist; op het moment dat de eerste strubbelingen binnen de commissie ontstonden. Zou hij al die tijd al boos op me zijn, zit ik te bedenken, kijkend naar zijn rug.                

         Maar nu, tijdens Bist Du Bei Mir, ben ik toch blij dat ik me vanavond naar de repetitie heb kunnen slepen. De kleine tegenmelodie die ik samen met de bassist en baritonist een paar keer speel in het stuk, gaat telkens erg goed. Ik zit hier tussen ze in en voel toenadering van beiden, terwijl we nauwelijks een woord met elkaar gewisseld hebben vanavond. Ik kan wel janken. En dat uitzicht op de trompettist is verfrissend na zo’n week. Naar haar kan ik openlijk kijken, zij komt van buiten, zij is geen partij. En ze ziet er ook nog eens verfrissend uit. Hoe zou zij eruit zien zonder kleren? De laatste noot heeft geklonken en ik kijk nog een keer naar de trompettist. Verdomme, geeft ze me nou een knipoog? Tegelijkertijd zie ik nu pas goed wie er tijdens Bist Du Bei Mir binnen is komen lopen en in de hoek is gaan staan. Het is het bestuurslid. Zij komt vast en zeker voor mij. De spanning grijpt me meteen weer naar de keel.