Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.

Als ik (63 jaar) ga slapen, vraag ik me af of het ooit dag wordt. Als ik opsta, vraag ik me af of het ooit avond wordt. De dag duurt eindeloos. Als ik kracht vind om te denken, vind ik geen reden, richting of rust. Ik kom er niet uit, vervloek mijn geboorte. Sinds een jaar ben ik niet meer in staat om te werken, niet meer in staat om te praten. Schrijven lukt nog op mijn beste dagen, maar ik heb al weken geen beste dag gehad. Twintig mails van de jubileumcommissie wachten op mijn reactie.  

Dat ik me toch vaak naar de repetitie kan slepen,  begrijp ik zelf ook niet. Ik kom één minuut te laat en  spoed me op het eind van de repetitie direct naar de  uitgang. Zo hoef ik niet te praten, maar ben toch onder  de mensen. Niet dat het blazen wel lukt. Helemaal niet.  Ik heb evenmin kracht om adem te halen voor het blazen  van een noot. Playbacken is al tijden mijn lot.  

Toch gebeurt er vanaf de eerste noten van Bist Du  Bei Mir iets in mijn lijf vanavond. De zichzelf herhalende  muzikale zinnen proberen iets open te zetten, iets wat al  zo lang dicht zit. Ik kan iets beter en dieper ademhalen.  Of lijkt dat maar zo? 

Nee, het is zo. En voel ik nu de ademhaling van  de tenorsaxofonist, nu we samen moeten inzetten op  deze noot? Ja, want als we bij de herhaling opnieuw bij  dezelfde inzet aankomen, krijg ik de bevestiging. Ik durf  voor het eerst in tijden naar de dirigent te kijken, merk  dat de inademing en aanzet van mijn buurvrouw en mij  precies gelijk zijn, en op de slag van de dirigent.  

Het is maar een seconde, het moment met de  dirigent en de tenorsaxofonist, maar wat lucht het op.  Even dooft de brand in mijn keel, de hel in mijn hoofd. Ik  leef, ik wil leven. Hopelijk kan ik het de komende dagen  vasthouden. Of in ieder geval volgende week weer hier  ervaren, op deze stoel.