Selecteer een pagina

De geschiedenis van Lith

Bron: Johan de Bijl – Boeren Bouwers Schepenen en Schippers

De uit Wijlre (Limburg) afkomstige Antoon Coolen schreef in zijn boek Dorp aan de rivier:

De Maas ligt langs dit dorp. Zij komt er naar toe gestroomd. Zij vloeit er vriendelijk langs. Zij buigt zich er weer vanaf. Zij ligt in de blanke boorden der verzandingen in hare bochten, in het fluwelen groen van vlak gevlijde uiterwaarden, tussen de welige ruigten der grienden. Een stomertje trekt tegen stroom op. Een schokker ligt pal stil verankerd boven zijn spiegelbeeld, waar trillende rimpels in slaan. De kribben van basalt steken in het water, in de verte ligt een schuit, en over het water gaat nadrukkelijk het verre geratel der kettingen en kabels van het kalme, platte veer, waar mensen stil op staan en een klein paard droomt voor de stille kar. Het dorp ligt achter de dijk, het ligt met een straat, met een lange rij huizen hoog op de dijk. Een spits kerktorentje steekt boven de daken en boven de bomen uit. Een vrouw draagt moeilijk een zware wasmand de uitgelopen treden in de dijkhelling af. Zij gaat haar was bleken.

De gemeente Lith is gelegen tussen de Noordbrabantsche gemeenten Alem c.a., Nuland en Lithoijen enerzijds en de Geldersche gemeenten Heerewaarden, Dreumel en Appeltern anderzijds. Haar grondgebied, bestaande uit lage kleigronden, besloeg een oppervlakte van 1083 HA. en werd door de Maas doorsneden. Lith werd in 968 Lita, in 1145 Litta, in 1437 Lyt en in latere jaren Lythe genoemd.

De heerlijkheid Lith of Groot-Lith – in tegenstelling tot het oostelijker gelegen Lithoijen, dat ook wel Klein-Lith genoemd werd – maakte net als Empel en Meerwijck deel uit van het kwartier van Maasland van de Meierij van ‘sHertogenbosch.

Al sinds mensenheugnis werden er in Lith mensen en goederen met het veer overgezet, niet alleen passanten maar ook inwoners van het dorp zelf die aan de overkant het land bewerkten; in vroeger tijden strekte het grondgebied van de heerlijkheid zich immers uit tot op de andere Maasoever, dat logischerwijze over de Maze genoemd werd. Zoals de naburige dorpen Alem (door een verlegging van de rivierloop nu aan de andere oever van de Maas en ressorterend onder Gelderland), Kessel, Maren en Lithoijen had Lith een eigen dingbank. Ding is een oude term voor volksgerecht; een dingbank was een college waarin door schepenen recht gesproken werd. Over de handelingen van deze schepenen is nog veel terug te vinden: niet alleen de plaatselijke rechtspraak, maar ook de registratie van verkoop van onroerend goed, verpachting van grond, testamenten, verdelingen van nalatenschappen en andere zaken. Lange tijd viel het dorp Lith onder de heerschappij van het domkapittel van Sint Lambert, het college van kanunniken van Luik. In de navolgende akte uit 1512 verzoeken deken en kapittel van de kerk beleefd aan iedereen om dorp en inwoners met rust te laten.

Kapittel van Sint-Lambertus in Luik

De positie van Lith en die van enkele andere heerlijkheden in de omgeving (zoals die van Ravenstein) week af van de meeste Brabantse dorpen. Lith was onderdanig aan het Kapittel van St. Lambert in Luik. Na de vrede van Münster in 1648, waarbij Spanje de onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden erkende, werd het noordelijke deel van Brabant onder rechtstreeks gezag van de Staten-Generaal van de Republiek geplaatst. Het domkapittel bleef evenwel heer van Lith en natuurlijk ontstond er een conflict over de vraag wie het nu eigenlijk voor het zeggen had in het dorp. Na langdurige onderhandelingen werd het geschil in 1671 beslist: de bisschop van Luik behield de heerlijke rechten, maar deed afstand van de soevereiniteit van Lith en andere bezittingen aan de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden. De situatie in Lith was sindsdien geheel gelijk aan die in de rest van Staats-Brabant, met reeds aan het begin een korte onderbreking: in 1672 werd de Meierij voor korte tijd door Franse troepen bezet en opnieuw hadden de Staten-Generaal geen greep op Lith.

Schilderij van Charles Rochussen: Franse troepen trekken een bevroren rivier over. (Bron: Charles Rochussen, 1888, Rijksmuseum)

Brabant in het algemeen en zeker Lith in het bijzonder hebben veel te stellen gehad met oorlogen, waarover op deze plaats niet te veel zal worden uitgeweid. Vermeld zij dat het leger van de Staten-Generaal in 1641 en 1643 zijn vergaderplaats had in Lith en in Lithoijen, waarvan men zich de weerslag op het dagelijkse leven van de dorpelingen gemakkelijk kan voorstellen. De al genoemde inval van de Franse troepen in 1672 bleef natuurlijk niet zonder gevolgen. Om het land beter te kunnen verdedigen, werden grote stukken onder water gezet; bij Lith werd de dijk doorgestoken, zodat het water tot bij Geffen en Nuland stroomde. Lithoijen, Kessel, Maren, Alem en Empel zouden tot 1673 onder water hebben gestaan.

Sommige Lithenaren zijn gevlucht, zoals Jan van Collema, secretaris en schoolmeester van Lith, en dominee Bartholomeüs Roeffs. Pas ‘als de Franschen begonde te verliezen’ werd weer aangetekend wie er bij de (nieuwe) dominee in ondertrouw werd aangenomen. De inval van het Franse leger in 1794 bracht met zich mee dat in het daaropvolgende jaar de troepen 19 weken in Lith gelegerd waren. En goederen hadden zij natuurlijk ook nodig. Voor 11.907 gulden (omgerekend in 2004 bijna € 92.000) gaven de schepenen in 1797 niet minder dan 90 obligaties uit aan inwoners in verband met “gedane leverantien en diensten aan de Franse arméen in het land in 1794 en 1795”. Ook de naam De Bijl komt hierbij enkele malen voor, zoals één van de gebroeders Jan Baas de Bijl voor 143 gulden (€ 1.100 in 2004), Jan Peter Goossen (1731-1807) voor bijna 1.065 gulden (€ 8.200) en zijn zoons Peeter (1762-1822) voor 118 gulden (€ 900) en Gijsbert (1767-1825) voor 228 gulden (€ 1.750).19 Bovendien betaalden de Fransen met assignaten (papiergeld), die slechts bij diezelfde Fransen besteed konden worden. In 1798 gingen enkele Lithenaren – onder wie een paar De Bijls – hierover klagen bij de gemeente; het in feite waardeloze geld werd in een grote zak verzameld en naar het gewestelijke bestuur van ‘Bataafs Brabant’ gebracht.

“Het was vooral een gemoedelijke club”

Oud-dirigent Jacques Merkx

(Dirigent van 1974 tot 1982)

Bij de allereerste inzet werd het tweede ventiel van één van de instrumenten spontaan gelanceerd. De trompettist, verantwoordelijk voor dit staaltje oerkracht, reageerde alleen laconiek dat dit nog wel een paar keer meer zou gebeuren. Het tafereel staat Jacques Merkx nog levendig voor ogen. Zo startte zijn periode als dirigent bij de fanfare in Lith. Een club waar hij het uiteindelijk acht jaar uithield ondanks, of beter gezegd, dankzij dit soort gebeurtenissen.

De vreemde gebeurtenissen kwamen overigens niet als een volslagen verrassing. Jacques Merkx wist precies waar hij aan begon. “Een jaar eerder had ik eens in de krant gelezen dat de Lithse fanfare een concert gaf. Als secretaris van de bond van muziekgezelschappen in deze regio vond ik het weleens interessant zo nu en dan een vereniging ter plaatse te gaan beluisteren”, vertelt hij. “Eerlijk gezegd wilde ik eens met eigen oren horen of Lith inderdaad zo slecht was als ze beweerden. Er was al bijna een gezegde bij de andere korpsen: het klonk zo slecht als Lith. Tijdens dat concert bleek jammer genoeg dat ze niet zo ver van de waarheid af zaten”.

De missie
Een goed jaar later rinkelde in huize Merkx de telefoon en kwam het verzoek vanuit Lith de dirigeerstok over te nemen van ‘mèster van Erp’. Ondanks zijn ervaringen tijdens het roemruchte concert werd er niet lang getwijfeld. “Diep in mijn hart wist ik dat ik met deze vereniging nog alle kanten op kon. Anders gezegd: hier viel nog iets te vormen. Soms leek het bijna alsof ik in de missie zat, zo laag was het peil af en toe”, vervolgt Jacques Merkx lachend. “Ik ben altijd meer een leraar dan een echt muzikaal leider geweest. Daarom hadden korpsen die nog veel moesten leren, bij mij de voorkeur boven orkesten uit de hoogste afdelingen. Wat dit betreft, kon ik in Lith dus m’n lol op”. De enige drempel was nog het sollicitatiegesprek. “Vooral toen de hoogte van het salaris ter sprake kwam. Het toenmalige bestuur legde me uit dat mijn voorganger een vergoeding kreeg van vijftien gulden per uur en vrij drinken. Daarbij maakten ze meteen duidelijk dat er van die laatste arbeidsvoorwaarde ruim gebruik werd gemaakt. Ik weet nog dat ik iets antwoordde als: geen wonder, die man wilde gewoon met een redelijk bedrag naar huis gaan. Betaal mij maar een goed uurtarief, het drinken betaal ik zelf wel. Daarmee was de zaak meteen beklonken”. Van de gebruikelijk borrel die op een dergelijke afspraak volgde, zegt hij nooit spijt te hebben gehad.

Jacques Merkx in actie tijdens een concert in 1980.

Resultaten
“Het orkest bestond, toen ik begon, uit tweeëntwintig muzikanten. Maar toch konden die aardig met hun instrumenten overweg. Langzamerhand kwam er echt iets van de grond, vooral omdat die mensen stuk voor stuk genegen waren, mee te gaan met mijn ideeën. Als ik daar nu nog op terugkijk, was het soms van de zotte. Ik was in die tijd een tamelijk gedreven, zeg maar gerust, furieus manneke met heel strakke opvattingen over hoe het wel en hoe het niet moest. Tegenover me zaten toch enkele mensen van respectabele leeftijd, die ik zo nu en dan echt de wind van voren gaf. Achteraf schaam ik me nog diep voor enkele van mijn ‘hoogstandjes’uit die tijd. Ik weet bijvoorbeeld nog, dat ik voor een concours ooit eens heb gecommandeerd: jullie mogen van tevoren niet eten of drinken! Zoiets werd heel serieus opgenomen. Op een gegeven moment komt Mari Vendelmans op me af en zegt met een gepijnigd gezicht: ‘Directeur, ik heb toch zo’n honger. Vanaf gisteravond heb ik niks meer gehad. Mag ik niet een klein boterhammeke hebben’. Toen zag ik voor het eerst de impact van mijn uitspraken. Meteen legde ik uit dat ik het zó niet bedoeld had. Ze moesten gewoon niet te veel eten en drinken voor het optreden. Die man was zo zielsblij met mijn permissie: hij werkte meteen zes vissen weg. Een kraam die trouwens, na het daaropvolgende bezoek van een deel van de Lithse fanfare, een paar uur vroeger naar huis moest”.

Gepaste trots
Maar door de grote inzet, het gevoel voor de vereniging, boekten ze wel flinke vooruitgang. Bij drie concoursen op rij behaalde de Lithse fanfare, onder leiding van Jacques Merkx, de eerste prijs met promotie. “Ik vond het nodig de slechte naam van Lith meteen weg te poetsen. Na dergelijke resultaten zou niemand meer durven zeggen dat die fanfare daar zo slecht was. We hadden beoordelingen van deskundigen die het tegendeel bewezen”. Jacques Merkx geeft dat zulke prestaties hem een behoorlijk gevoel van trots bezorgden. Ook al worden ze door een verenigingetje uit Lith behaald. “Het maakt namelijk niet uit wat het precieze niveau van een vereniging is. Tenminste, niet voor mij. Sterker nog, het geeft meer bevrediging als je er echt voor moet knokken. En dat was in Lith het geval”, geeft hij aan. Om vervolgens wat algemener te stellen: “In elke afdeling kan een fanfare of harmonie gewoon een uitstekend stukje muziek laten horen. Zoiets heeft gewoon alles met stemming, klank en interpretatie te maken. Het maakt niet uit of er dan een ouverture van zes bladen of een marsje van een half vel op de lessenaar ligt. Beide werkjes kunnen goed of minder goed gebracht worden”.

In 1976 promoveerde de Lithse fanfare niet alleen naar de derde afdeling. Ook werd dat jaar de Brabantse kampioenstitel behaald.

Respect voor oude garde
In elk geval heeft hij in zijn acht jaar in Lith behoorlijk wat respect gekregen voor de verrichtingen van het bestuur en de leden van de vereniging. “Niet alleen voor de prestaties op muzikaal gebied maar vooral die op organisatorisch terrein. Deze mensen hebben toch kans gezien een fanfare, die werkelijk op sterven na dood was, letterlijk en figuurlijk nieuw leven in te blazen. In een mum van tijd kwamen er nieuwe instrumenten en de club begon weer echt te draaien. In dit opzicht denk ik dat het ijzeren duo Bert de Poot en Jan de Bijl speciaal vermeld dient te worden. Die twee mensen hebben toentertijd wonderen verricht. Hoewel het zeker niet altijd even democratisch ging, hebben ze veel voor het geheel betekend”, geeft hij aan. En Jacques Merkx vervolgt, met een behoorlijke portie zelfkennis: “In die tijd zat trouwens niemand in Lith op democratie te wachten. Anders was ik er ook niet zo op m’n plaats geweest. Er moest gewoon iets gebeurde. En het is mijn heilige overtuiging dat er anders geen Lithse fanfare meer was geweest. Die mensen van de oude garde, zoals ze worden genoemd, hebben die ondergang voorkomen. Daar kan ik nog met veel bewondering aan terugdenken”.

Après repetition
De allerbeste herinneringen heeft Jacques Merkx echter aan de gebeurtenissen na repetities en uitvoeringen. Het sociale gebeuren binnen de Lithse vereniging maakte grote indruk op hem. “Vanuit het repetitielokaal ging het altijd richting Moira. Daar zette Rien van Nisselrooij een enorme schaal met vette kippenbouten of andere brokken voer in het midden en begon een ware schranspartij. Ik heb mensen nog nooit zo zien eten. Het ging maar door. Als ik dit afzet tegen sommige andere korpsen waar ik van ‘achter de bar’ – zo werd dat altijd aangekondigd – een brokje kaas met een vlaggetje kreeg… Nee, bij Moira werd altijd flink uitgepakt. En natuurlijk werden de slokdarmen dan extra gesmeerd met de nodige borreltjes”, vertelt hij beeldend. “Bij die vleesschotels zaten trouwens altijd twee sneeën brood, waarvan ik in eerste instantie niet begreep wat ze daar deden. We stonden altijd met een man of acht rond zo’n tafeltje en daarvoor was de hoeveelheid wel erg klein. Zeker gezien de gebruikelijke porties. Ik merkte pas de bedoeling van de sneetjes brood toen de schaal zowat leeg was. Bert Wiegmans pakte vervolgens het brood en sopte daarmee alle jus op. Die schaal ging echt weer blinkend schoon terug”.

Een concert in de (sport)zaal van gemeenschapshuis Avanti in Lithoijen.

Sociaal gebeuren
Hij vervolgt: “Zoiets als in Lith had ik nog maar weinig meegemaakt. Dat ik op een dergelijke manier bij een vereniging betrokken raakte. Iedereen die me kende, verklaarde me voor gek als ik vertelde hoe het er in Lith aan toeging. Ik stond terecht bekend als iemand die zich tamelijk afstandelijk opstelde. In Lith was dat totaal het tegenovergestelde. Ik kwam bij de mensen thuis, iets wat ik nergens deed. Maar het was dan ook een ontzettend gemoedelijke club, vol met menselijke warmte, humor en gastvrijheid. Na het concert tijdens de kerstnacht was het bijvoorbeeld de gewoonte, dat ik meeging naar het huis van Bert de Poot voor koffie met worstenbroodjes. We nodigden zelfs mensen uit Lith uit om naar ons te komen of omgekeerd. Gewoon voor de gezelligheid. De afstand tussen mij en de leden werd hoe langer hoe kleiner”. Deze ontwikkelingen hebben toch wel enigszins tot zijn vertrek in 1981 geleid, geeft Jacques Merkx aan. “Door enkele gebeurtenissen kwam ik erachter dat het fout dreigde te gaan. Dat heeft me doen beslissen plaats te maken voor een nieuwe dirigent. Anders was het toch weer terug naar af gegaan. Een kleine stap want ze waren me al die tijd ‘mèster’ blijven noemen. Ik had er dus nog best twintig jaar aan kunnen plakken. Een paar jaar had ik graag nog aangeknoopt. Maar het belang van de vereniging liet dat gewoon niet toe”.

Ontspannen met muziek
Nog steeds volgt Jacques Merkx de verrichtingen van de fanfare uit Lith op de voet. “Er zijn uit mijn verleden een aantal clubs die ik nooit uit het oog ben verloren. Dat zijn de verenigingen waar ik een bijzondere band mee heb en Lith staat absoluut bovenaan dat lijstje”. De waardering voor Sint Lambertus is in ieder geval altijd gebleven. “Lith draait goed mee in de wereld van de Brabantse blaasmuziek. Natuurlijk moeten ze niet verwachten dat ze nog eens drie afdelingen gaan stijgen, want dat zit er zonder rigoureuze maatregelen gewoon niet in. Orkesten die in de hoogste regionen willen verkeren, moeten daar echt een beleid voor uitstippelen en behoorlijke ondersteuning zoeken”. Met daaropvolgend de vraag: “Maar wat is er eigenlijk op tegen om op je eigen niveau zo goed mogelijk te presteren? Ik vind persoonlijk dat de muzikale prestaties in de tegenwoordige tijd net iets te veel centraal staan. Sommige clubs verliezen uit het oog dat ze ook wel degelijk een sociaal-maatschappelijke functie hebben. Ze zijn er in de eerste plaats toch voor de mensen, die na hun drukke werk even willen ontspannen met muziek en gezellig samen willen zijn. Ik heb de indruk dat ze dat in Lith nog heel goed begrijpen. In dat opzicht mag iedereen ontzettend trots zijn op de huidige vereniging”.

+++

Jacques Merkx († 2018) werkte als consulent voor instrumentale muziek bij het Centrum voor Amateurkunst in Tilburg, een door de Provincie Noord-Brabant in het leven geroepen instelling. Hij adviseerde en begeleidde orkesten in de provincie, zoals harmonieën, fanfares, symfonie-orkesten, accordeongroepen en allerlei andere muzikale gezelschappen.

Bestuurswisseling 2015

In de zomer van 2015 draagt Ad Toebast de voorzittershamer van de Lithse fanfare over aan Ad Sterkens. Henk Verhagen van het Brabants Dagblad verwoordt de bestuurswisseling op de bovenstaande manier.

De Lithse drumband

Uit:
Jubileumuitgave 75 jaar Fanfare Sint Lambertus – Heemkundekring Lith

Toen op 5 mei 1945 bij de bevrijdingsfeesten in Lith de fanfare uittrok, was ze in het bezit van één enkele trom. Bij de toenmalig secretaris lag nog een oude trom op zolder. Die werd opgeknapt en zowaar: twee tamboers! Een concert-tamboer kreeg men niet maar, in de loop der jaren kwam er een derde tamboer bij.

Nog steeds armetierig en te nietig vond Mari Sprenger. Door hem werd een overslagtrom meegenomen, waarmee uitgerukt werd. Later heeft Bert Wiegmans dit overgenomen, omdat Mari zelf ging blazen. En toen werd op 13 juni 1956 Mari Sprenger met een royale meerderheid van stemmen gekozen tot bestuurssecretaris.

Uiteraard dankte hij de leden
voor het in hem gestelde vertrouwen en stelde meteen voor om een drumband aan te schaffen. Zeker één kleine trom en drie dieptetrommen waren er nodig. Er werd in 1958 een instrumentenfonds opgericht en zo konden in 1960 enkele nieuwe instrumenten worden aangekocht en de oude voortaan gebruikt worden door de leerlingen.

Eerste drumband op de Lithse dijk voor het voormalige gemeentehuis.

Rond diezelfde tijd was er in Lith een klein groepje van 4 à 5 jongelui bezig met drummen. Dat oefenen gebeurde ’s avonds in de schuur bij Toebast en werd door henzelf aangeleerd. Er werd contact met hen gezocht en zij traden toe tot de allereerste drumband van fanfare Sint Lambertus.

Besloten werd een actie te starten om meer trommen te krijgen. Bij het wasmiddel ‘Persil’ kon je zegeltjes – de zogenoemde emmertjes – sparen, op kaarten plakken en opsturen. Aan alle huisvrouwen van Lith werd gevraagd om voortaan met ‘Persil te wassen en om zo emmertjes – dus geld – te sparen voor de fanfare. Hierdoor werden vier trommen verkregen.
Zelf had Mari Sprenger slagwerk en twee kleine trommen en ziedaar, een heuse drumband. In donkere lange broeken, een wit over-hemd en een donkere stropdas werd uitgerukt door de jongens van de Lithse drumband en binnen het jaar werd de eerste winteruitvoering gegeven. Enkele jaren draaide deze drumband, maar verwaterde op den duur.

Drumband met tamboer-maître Toon van Sonsbeek marcheert over het Marktplein.
Op de kiosk zit de fanfare klaar voor het concert.

Toen Toon van Sonsbeek (één van de drummers uit de schuur van Toebast) uit militaire dienst was gekomen waar hij tamboer was geweest, blies hij nieuw leven in de drumband en werd instructeur. Zelf werd hij tamboer-maître bij de fanfare. Ondertussen waren er ook meisjes bij de drumband gekomen en was de tijd voor uniformen aangebroken (sinds 1962 bestond er een uniformenfonds).

En toen in 1964 de drumband helemaal in het nieuw gestoken was, werd iedere zondagmorgen, wekenlang, een rondwandeling door het dorp gemaakt om de hele gemeenschap dit te laten zien. Ze zagen er piekfijn in hun blauwe uniformen, hoge kepie en witte handschoenen.

De fanfare zelf was eveneens in nieuwe uniformen gestoken en het geheel had 9.000 gulden gekost. De bevolking van Lith kon tijdens de jaarlijks gehouden Middenstandsbeurs via een actie meedoen door te raden hoeveel gewicht goudgalon er aan al die uniformen zat. Er vielen 30 prijzen te verdienen, allemaal gratis door de middenstand geschonken. Ook verzorgde bij deze middenstandsbeurs de fanfare de entree en als tegenprestatie kreeg men de inkomsten van een bar. Uit de opbrengst van deze actie werd een nieuw vaandel (1.000 gulden) aangeschaft. Ook deze drumband verwaterde enkele jaren later.

Tweede drumband met tamboer-maître Toon van Sonsbeek op de speelplaats
van de oude jongensschool

“In januari 1971 kwam ik als instructeur in Lith en begon aan een verwaarloosde drumband van een man of vijf Ze wilden daar een geheel nieuwe groep beginnen. Hoe, dat was voor iedereen ’n vraagteken. Voorzitter van de fanfare was pastoor Ariaans en verder waren er de heren Sprenger en Nefkens. Er was niet veel instrumentarium en dat wat er was, was niet veel goeds”, zo is de inleiding van de aantekeningen die Wim Nijs heeft bijgehouden. Met 27 leerlingen werd begonnen, veel groepjes vrienden en/of vriendinnen. Het oefenen -in het patronaat- gebeurde door iedereen op ronde, hechthouten plankjes en zelfgemaakte stokken. De plankjes en stokken werden (bij) gemaakt door Johan Nefkens. Op 30 april al kon de drumband met nieuwe uniformen en een stel nieuwe trommen zich presenteren aan het publiek. Deze uniformen bestonden uit wit overhemd, blauwe cape, grijze gerende rok of grijze lange broek met uitlopende pijpen en een rode cap met gouden tres en zwart veertje. Het geheel was bij de firma Van Tilburg in Nistelrode besteld en kostte ongeveer 15 gulden per uniform. In het begin repeteerden ze op vrijdagavond, later zaterdagmiddag. Ze draaiden goed en vaak werd meegewerkt aan taptoes en heel veel festivals tot in de verre omtrek toe. Ook solistenconcoursen werden met goed resultaat bezocht. Ouderavonden werden georganiseerd en ook Sinterklaas werd onderling gevierd.

Derde drumband – voor de prijsuitreiking bij wedstrijden in Kerkdriel (1979) –
met tamboer-maître Wim Nijs

Er was een hechte onderlinge band en de vele oud-drumbandleden uit die tijd vertellen allemaal dat ze met plezier aan die tijd terugdenken. Waar ze ook aan terugdenken zijn de kapotte trommen en in dat geval aan Mari Sprenger. Hij had aan de fanfare in die tijd werk in overvloed. Kleine trommen, dieptetrommen, marstrommen, paradetrommen, tenortrommen, pauketrommen, een overslag; allemaal trommen die door beginnelingen kapot geslagen konden worden. En wat was er heerlijker dan enthousiast op zo’n ding te rammen! De trommelvellen waren indertijd van kalfsvel (vroeger van geitenvel). Als zo’n trom nat werd of er vielen dauwdruppels uit de bomen waar je toevallig onder liep, dan sloeg je er doorheen en als het vel te droog werd, scheurde het lieve ding. Dus u kunt zich de hoeveelheid werk die Mari had aan het repareren hiervan wel enigszins voorstellen. Gelukkig zijn er tegenwoordig synthetische trommelvellen.

Als eerste tamboer-maître van deze drumband fungeerde Leo Bongers, later opgevolgd door Ineke Wiegmans. Toen Leo de overslag ging beroeren heeft hij in zijn enthousiasme tijdens een rondwandeling nog ’n keer de knotsen in de wetering geslagen. Die overslag werd gevolgd door sopraan-sax. alt-sax en bariton-sax bij de fanfare. (Tijdens het laatste optreden van de Lithse Revue in de Hoeve heeft iedereen kunnen constateren, dat hij met velerlei instrumenten uit de voeten kan, al voert het slagwerk wel de boventoon en waren het in dat geval twee oude lepels!)

Drumband marcheert door Pastoriestraat met tamboer-maître
Annemieke Smits voorop.

In 1976 vernieuwde de drumband zich met een 20-tal nieuwe leden, want van de oude garde was er nog maar zo’n 10 man over. Het ging een poosje niet zo best. Het bestuur vernieuwde. De fanfare werd nieuw leven ingeblazen door de nieuwe dirigent, de heer Merx. De drumband werd vergeten en de mentaliteit zakte tot ongeveer het nulpunt. Wim Nijs kreeg hulp van Tiny Kooijmans, die de taak van de inmiddels ziek geworden Mari Sprenger overnam en ook Frans Ruijs sprong bij.

En zo kon er op 30 april – in uniform – weer een serenade gebracht worden bij mevrouw Smits die alle broeken maakte en bij Tiny Kooijmans die jarig was en wel 500 kilometer per jaar aflegde om al het materiaal bij elkaar te krijgen en die samen met zijn vrouw voor de koffie en thee in de pauze en -samen met anderen- voor geweldige maaltijden bij thuiskomst van een concours.

Ondernemersfamilie Wiegmans

Van melkboer tot moderne supermarktmanagers

Jos de Blank

Anno nu zijn het twee grote Jumbo-supermarkten met elk rond de tweehonderd medewerkers. Anke leidt de winkel in Heesch en Bas het filiaal in Apeldoorn. De kiem voor dit moderne familiebedrijf werd ruim zestig jaar geleden gelegd door opa Bert. Toen hij voor het eerst als zelfstandig melkboer door de straten van Lith ging.

Het is één van de openingsscènes van de film Dorp aan de Rivier. De dokter rijdt de dijk op en groet daarbij de man op de bok van een tegemoetkomende hoogkar. Die man is Bert Wiegmans. En het meest bijzondere is nog dat Bert daarbij in werkelijkheid zijn eigen paard passeert. Het paard dat normaal de melkwagen van deur naar deur trekt.

Shots uit de speelfilm Dorp aan de Rivier (1958).
Boven: acteur Max Croiset als dokter Tjerk van Taeke op het ‘zeeg pèrt’ van Bert Wiegmans.
Onder: Bert Wiegmans zelf die als figurant de dijk afrijdt.

Met deze anekdote begint het gesprek met Anke, Trudy en Tonnie Wiegmans. Meteen ligt dat eerste verhaal al op tafel. Het is midden vijftiger jaren en Lith is het levende decor voor de speelfilm Dorp aan de Rivier. Die dag staan de opnames van de dokter te paard op het programma. Maar het geselecteerde rijdier blijkt totaal andere plannen te hebben. Resultaat is een acteur in doodsangst op een hol slaande knol. “Dus moest er een ‘zeeg pèrt’ worden gezocht. En dat was het paard van ons pap natuurlijk helemaal. Die liep uit zichzelf van het ene huis naar het andere”, weet Tonnie uit de overlevering. Zo kwam het paard van melkboer Bert op de titelrol, voor een leuk bedrag per dag. En zelf mocht hij figureren in de beginscènes.

De kiem van het Lithse bedrijf van de familie Wiegmans werd trouwens iets eerder gelegd: in 1956 bij de komst van Bert naar de Coöperatieve Zuivelfabriek De Maaskant. Vanuit de ouderlijke boerderij stak hij de straat over om voor de fabriek de melkwijk van Albert van Geffen over te nemen. Bert ging met paard en kar van deur tot deur en haalde bij de mensen binnen de lege melkkannen op. Die werden dan vanuit het grote vat achter op de wagen bijgevuld. Bert kwam dus letterlijk bij de mensen thuis. Bij elk adresje ging hij naar binnen en dan was er altijd wel tijd voor een praatje. Toen was het sterke sociale gemeenschapsgevoel al volop aanwezig. Iets wat bij de latere generaties duidelijk bleef bestaan.

Coöperatieve Zuivelfabriek De Maaskant – of ‘Bôtterfebriek’ – aan het begin van de jaren zeventig.

In de jaren zeventig sloot de zuivelfabriek en werd Bert’s dienstverband omgeruild voor een bestaan als zelfstandig ondernemer. “Natuurlijk was dit een flinke stap voor ons pap en ons mam. Opeens deden ze alles voor eigen rekening. Er moest bijvoorbeeld een eigen bestelbus komen en over die investering werd natuurlijk flink gewikt en gewogen.”, vertelt Tonnie. Dat eerste voertuig was trouwens een driewieler. “Die op zijn kant ging als je te hard de bocht nam. Iets wat regelmatig gebeurde.”

Daarom zat het kersverse ondernemersechtpaar ook erg in de maag met reparaties aan dat eigen voertuig. Tonnie: “Dus stapte ons pap naar Jan Smits senior. Om te vragen hoe hij dat moest gaan doen. En Jan zei meteen: Bert, als er iets mee is dan kom je gewoon hiernaartoe. Daarom was de wagen regelmatig in de garage van het busbedrijf te zien. Waarbij er trouwens niet afgerekend hoefde te worden. Een lekkere sigaar was genoeg. Die zat Jan Smits, om de zoveel tijd, bij ons in de kamer een sigaar te roken. Of hij stopte de sigaar in de binnenzak met de woorden: dit is zo’n goeie sigaar, die rook ik op zondag.” Deze ‘afspraak onder heren’ heeft overigens lange tijd stand gehouden, waarbij verschillende typen busjes de revue passeerden.

De driewieler van melkboer Bert Wiegmans.

De overgang naar de grotere winkelwagen was een volgende stap. Langzamerhand kregen de melkproducten namelijk gezelschap van blikken soep van Unox en andere producten. Het betekende dat het vervoer in afmetingen mee moest groeien. De aanvankelijke aanhangwagen werd een winkelwagen van zes meter en – nog iets later – acht meter. En het assortiment in de schappen groeide mee. “Er kwam ook het besef dat het slimmer was om niet meer bij elk huis naar binnen te gaan. De wagen stopte op een punt in de straat en de klanten kwamen naar je toe.” Thuis aan de keukentafel ontving Truus daarbij steeds meer leveranciers, die hun waren kwamen presenteren. Zo konden de wagens na een lange dag weer goed gevuld worden met de benodigde artikelen.

Die aanvulling was noodzakelijk omdat naast het wagenpark ook het gebied flink groeide. Toen de melkboer in Lithoijen stopte, werd dat gebied door Wiegmans overgenomen. Zo ging het ook met andere wijken in Lith, Teeffelen en Maren-Kessel. “Op een gegeven moment ging het om een gebied van Gewande tot vooraan in Oss. Er reden twee wagens, waarbij bijvoorbeeld ome Kees en Frans Ruijs met de andere wagen op pad gingen”, aldus Tonnie. En als zeventienjarige raakte hij zelf bij het bedrijf betrokken. “Niet dat ik dat als toekomstplan had. Sterker nog, op een gegeven moment heb ik tegen ons pap geroepen dat hij de wagens voor mijn part in de Maas kon rijden. Maar omdat het eerste jaar van de meao niet echt lukte, ben ik er toch mee verder gegaan.” En hij is er – zoals dat weleens gezegd wordt – gaandeweg mee vergroeid geraakt.

Het bekende uiterlijk van de SRV-winkelwagen.

Om aan de wensen rond assortiment en prijzen te blijven voldoen, sloot de familie Wiegmans zich op een gegeven moment aan bij de SRV-organisatie. Dat was het einde van leveranciers aan huis. De bestellingen werden centraal doorgegeven en met vrachtwagens vervoerd naar de Hertog Janstraat. Toch zijn er wel herinneringen aan bijvoorbeeld de snoepverkoper die nog steeds zelf kwam aankloppen. Het waren de ontwikkelingen die doorgingen tot tegen de eeuwwisseling. In de tijd hadden Tonnie en Trudy het bedrijf intussen overgenomen van Bert en Truus. En met het jaar 2000 in zicht, bleek het tijd om wat ingewikkelde knopen door te hakken.

De rijdende winkel leek namelijk zijn beste tijd te hebben gehad. “De jaren dat er altijd wel iemand thuis was en je nooit tevergeefs in de straat stopte, waren langzamerhand voorbij. Mensen kozen ook steeds meer voor de supermarkt”, vertelt het opvolgende ondernemersechtpaar. Het zorgde ervoor dat ze zich breder gingen oriënteren op de toekomst. “Daarbij hebben we bijvoorbeeld serieus gedacht over de overname van de supermarkt in Lith. Ondanks negatieve adviezen hebben we ook echt een bod gedaan. Achteraf gezien is het maar goed dat dat toen niet geaccepteerd is.” Ze geven eerlijk aan dat ze in die tijd nog geen goed zicht hadden op allerlei commerciële signalen en visies.

Tonnie en Trudy Wiegmans in de Jumbo-supermarkt Heesch.

Die ervaringen zijn gekomen tijdens ‘stages’ binnen de toenmalige C1000-organisatie. Omdat de rijdende winkelwagen toch iets heel anders is dan het runnen van een supermarkt, volgden Tonnie en Trudy de leerschool van de praktijk. “Trudy is achter de kassa begonnen en ik ben schappen gaan vullen. Gewoon om het hele vak vanaf de basis te leren kennen. Maar wel met het idee van een toekomstig eigen bedrijf”, vertelt Tonnie. Uiteindelijk kwam de kans toen de C1000 in Heesch werd aangeboden voor overname. Met hun inmiddels opgebouwde kennis en inzicht in marktgebied en -ontwikkelingen stapten ze gedecideerd in dit avontuur. Een stap die absoluut werd beloond. Intussen staat er – ingrijpende verbouwingen en moderniseringen verder- een bloeiende zaak aan de Heesche Schoonstraat. Een supermarkt die nu het geel-zwarte logo van de Jumbo draagt.

Deze supermarkt wordt sinds vier jaar geleid door dochter Anke. En zoon Bas blijkt leiding te geven aan de Jumbo Wiegmans in Apeldoorn. Hoewel de signalen er in eerste instantie niet waren, zijn twee kinderen van Tonnie en Trudy daadwerkelijk ‘het vak’ in gegaan. Anke: “Ons pap vertelde net over dat hij vroeger nog net zo lief de winkelwagens in het water zag rijden. Dat gevoel had ik in het hele begin eigenlijk ook. Het leek me helemaal niks om dit vak te gaan doen.” Broer Bas zat in feite op dezelfde lijn. En toch kwamen ze na verschillende opleidingen en banen in het spoor van de familietraditie. Met uiteindelijk een zeer bewuste keuze voor een toekomst als supermarktondernemers binnen de Jumbo-keten.

Anke leidt de Jumbo-supermarkt in Heesch en Bas die in Apeldoorn.

Samen met zijn dochter benadrukt Tonnie dat het werk in de tijd heel anders is geworden. “In mijn tijd liep ik regelmatig zelf met de schrobmachine door de gangpaden. Wij waren gewoon nog vaak bezig op de winkelvloer. Anke en Bas zijn veel meer ‘manager’. Dat moet ook wel als je bijna tweehonderd mensen voor je hebt werken.” Binnen bedrijven van deze omvang gaat het er vooral om de talenten van de je medewerkers zo goed mogelijk te benutten en in te zetten. Dat geeft je meteen fijne ruimte om ook met andere zaken bezig te zijn.

Want het sterke sociale gemeenschapsgevoel zit in de genen van de familie Wiegmans. Het speelde en speelt voor alle drie de generaties een zeer belangrijke rol. Zo komt de naam Wiegmans regelmatig voor op de ledenlijsten van allerlei verenigingen en verbanden. Tonnie herinnert zich bijvoorbeeld nog goed de besprekingen over het gezamenlijke sportpark voor voetbalclubs en KPJ. Anke stond een paar weken geleden nog op het podium van MFA De Snoeck om de muziekdag van de KBO te presenteren. En ze zijn alledrie in de voetsporen van bassist Bert bij de fanfare getreden. Voor Tonnie en Bas was dat een tijdelijk avontuur maar bij Anke staat de sopraansax nog steeds klaar voor gebruik.

Marinus van Doorn en de Lithse fanfare.

Theo van Doorn (1929 – 2014)

Uit: Jubileumuitgave 75 jaar Fanfare Sint Lambertus – Heemkundekring Lith

Marinus van Doorn (5 september 1885 – 22 januari 1961) was een enthousiast lid. later bestuurder en lid van de Commissie van Beheer van fanfare Sint Lambertus te Lith. Zijn instrument was zijn eigendom, hij wist twee zonen warm te krijgen voor deze fanfare en het gebeurde zo goed als nooit, dat hij een repetitie, serenade of festival oversloeg. Hij genoot zo van de serenades aan anderen. maar ook die aan hem en zijn vrouw, gebracht bij hun zilveren en robijnen huwelijk. Op zijn gedachtenisprentje stond terecht de fanfare verliest in hem een ijverig medewerker.

De tuba
In juni 1921 werd de fanfare Sint Lambertus opgericht. Hooguit een jaar later, misschien wel vanaf het begin was Marinus lid van dit muziekkorps. De dirigent vroeg was hem, of hij ventieltrombone wilde blazen. De buis van zo’n trombone is zo gewonden, dat de stukken grotendeels evenwijdig lopen, in tegenstelling met de rondgewonden hoorn; en die buis is weer langer dan de trompet. Je moest er, en dat begreep Pa maar al te best, steviger voor blazen. Daar voelde hij niet zo veel voor. Daarom zei hij: ”Ik wil eigenlijk geen trombone, ik blaas liever op een tuba”. Maar dat instrument had de fanfare niet. “Dan koop ik hem zelf toch”, dacht hij bij zichzelf.

Hij nam contact op met de muziekinstrumentenfabriek H.Schenkelaars te Eindhoven. Op een zaterdagmiddag bracht Schenkelaars zelf de gloednieuwe tuba op de fiets van Eindhoven naar Lith. De prijs, 85 gulden, was een heel bedrag in 1921 en zeker voor een nog maar net één jaar gehuwde. De tuba behoort bij het groot koper en zit wat het geluid betreft tussen een bas en een bariton, heeft men mij verteld. En wat me bij die mededeling trof, was dat dit blaasinstrument afstamt van de oude signaalhoorns van de Romeinen. toen met drie, vier of vijf ventielen. Trots stapte hij met zijn eigen tuba de donderdagavond daarop volgend naar de repetitie in het Patronaat.

Toen Pa met blazen stopte, speelde eerst de oudste zoon Wim op de tuba verder, en toen die vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog in Sint Michielsgestel een bakkerij begon ruilde Mari, de tweede zoon, zijn bugel in voor de tuba van Pa. Op dit ogenblik ligt dat instrument in Mari·s woning te Sint Michielsgestel. Bij ons thuis lagen op de zolder van het oude huis, dat gelegen was op de grond waar nu het gemeentehuis staat, verschillende instrumenten, eigendom van de fanfare. Als je naar die zolder wilde, moest je eerst een steile trap op, dan een kwartslag draaien om op het bordesje te komen; de plankenvloer ervan zat aan een kant los. Stapte je erop, dan zakte je een centimeter of zeven naar beneden. Je kon er als kind heerlijk op wippen. De dirigent wilde de instrumenten eens bekijken en vooral een goede bugel uitzoeken, die hij in zijn fanfare tekort kwam. Hij liep de trap op, stapte op het bordesje, schrok, schreeuwde iets, deinsde terug en liep weer de trap af. ‘”Marinus”, zei hij toen hij de woonkamer binnenkwam, ”de instrumenten zijn nog in goede staat. Wil jij die bugel meenemen, als je straks naar de repetitie komt?” Enigszins veilig lagen die instrumenten daar dus wel. Het waren trompetten, bugels, hoorns e.a., geen slagwerk, want de fanfare bezat toen nog geen drumband en geen tuba. In ons nieuwe huis (vanaf 1939) op Marktplein 10, lagen geen instrumenten meer. Ze zijn verhuisd naar Harrie Vendelmans, de toenmalig secretaris-penningmeester.

De tweede generatie
Pa kocht niet alleen zijn instrument en bewaarde het op zijn zolder, hij leerde zijn zoons Wim en Mari bugel, tuba, hoorn of trompet bespelen. Mari bijvoorbeeld: Pa ging naast hem staan. Mari met de bugel aan zijn mond. Pa: “do:los; re: het eerste en het derde ventiel indrukken; mi 1 en 2: fa: de voorste; sol: los, lippen!; l en 2 en lippen; si: de middelste en do (een octaaf hoger): los. Het blazen van do, sol la, do was een kwestie van liptechniek. Pa deed dat eerst een paar keer voor, dan Mari; hij luisterde. Nog een keer en nog een keer, Mari kreeg een rood hoofd van deze probeersels; maar Pa, hoe ongeduldig hij ook vaak was, had dan een engelengeduld. Later heeft hij Mari noten leren lezen. Van de drie jongens die Marinus had, was ik de enige die nooit bij een fanfare ben geweest. geen muziekinstrument kon of kan bespelen, behalve dan een mondmuziekske. In mijn gezin heeft het blazen in een fanfare een generatie overgeslagen. Mijn jongste zoon speelde bij Harmonie Sophia in Loon op Zand en later tezamen met zijn vrouw in een band te Beek (L). Merkwaardig is dat noch een van de kinderen van Wim, nóch van Mari in een fanfare of harmonie geblazen hebben.

Betrokkenheid
Ongeveer een half uur voor de repetitie begon, ging Pa naar de opkamer en oefende daar op zijn tuba. Elke keer blies hij dan de tuba-solo uit ‘Dageraad in het Geuldal!’ Toen we nog klein waren en op dat uur al in bed lagen, konden we bij het horen van die volle tuba-klanken zo lekker in slaap doezelen. Na enige jaren kwam hij in het bestuur van de fanfare als secretaris-penningmeester. De notulen werden toen in een schrift geschreven en door de secretaris voorgelezen. Tijdens zo’n vergadering maakte hij enkele notities, werkte ze thuis niet verder uit. De volgende vergadering deed hij alsof hij voorlas, maar improviseerde aan de hand van die notities een smeuïg en vaak geestig verhaal, zodat de andere bestuursleden vergaten op-en aanmerkingen te maken. Meer problemen had hij met het penningmeesterschap, maar zoals ook op andere gebieden moeder hielp hem uit de brand, hield de boekhouding keurig bij en schreef het financieel jaarverslag, zoals zij ook altijd voor de boekhouding van de bakkerij zorgde.

Toen hij gestopt was met blazen en geen bestuursfunctie meer vervulde, werd hij benoemd tot lid van de commissie van Beheer. Hij was nu een soort erelid van de fanfare waarvan verwacht werd dat hij een jaarlijkse donatie schonk (dat was vóór de Tweede Wereldoorlog 10 gulden) en nogal eens een rondje gaf na een repetitie. Tot de Commissie van Beheer behoorden toen ook Martens, arts; Vogels, directeur van de boterfabriek; Smits, burgemeester; Van Mourik. bierbrouwer en vader van Broer, de latere voorzitter en nog enkele belangrijke heren meer.

Van een lid van deze commissie werd ook verwacht. dat hij zoveel mogelijk aanwezig was tijdens repetities en zeker bij serenades, festivals en concoursen. Elke donderdagavond was er repetitie. Pa was er altijd. Dat eiste hij ook van zijn twee zonen Als Mari zich nog niet verkleed had voor de repetitie, terwijl die over een paar minuten zou beginnen, dan vroeg hij zo langs zijn neus weg: “Weette gij niet dat het donderdag is?” Of als Mari geen zin had of wanneer hij vond dat er gewerkt moest worden, dan kwam Pa kwansuis eens kijken en dan vroeg hij: “Moette gij niet naar de repetitie. Luister goed jongen, ik zeg jou één ding en dat zijn er geen twee: als ge op zondag niet naar de kerk gaat, dat is zonde, maar als ge op donderdag niet naar de repetitie gaat, dat is doodzonde.” En dan ging Mari maar gauw naar boven zich omkleden en liep hij op een draf naar het patronaat. Of als hij
met een serenade mee moest en wat te laat was, dan wachtte hij tot de fanfare bij ons huis langs kwam en sloot hij bijna onopvallend bij de stoet aan.

Witte Donderdag is ook een donderdag, dus normaal repetitie. Piet van der Linden hoorde op de eerste Witte Donderdag van zijn pastoraat luide muziek: de pastorie lag immers niet ver van het patronaat. Met opgetrokken zeil liep hij ernaar toe. gooide de deur van het repetitielokaal wagenwijd open en brulde met rood hoofd: ‘Stop! Stop! Schaamt u zich niet om muziek te maken, nu Onze Lieve Heer zo slecht ligt?” De repetitie werd gestaakt: Pa kalmeerde de pastoor wat, suste de verontwaardiging van enkele muzikanten die niet pikten wat de pastoor verbood. Ze zijn niet onmiddellijk en rechtstreeks naar huis gegaan. Ze belandden bij Mien van Doorn en bleven daar zo lang als de repetitie normaal zou duren. Dirigent van Erp fietste elke donderdag van Oss naar Lith en omgekeerd. Vóór de repetitie kwam hij altijd bij ons aan, vooral als het slecht weer ·was, dan moest hij zijn regenpijpen en regenjas uitdoen en voor de oven laten drogen. Hij dronk dan één of twee kopjes koffie met koek en dan vroeg hij aan Pa: “Marinus, ge komt toch ook naar de repetitie?” Pa knikte. “Dan ga ik nu naar de leerlingen toe”. Die leerlingen had Van Erp zo het nodige bijgeleerd. Na deze repetitie tot vóór die van de grote fanfare ging hij bij Mien van Doorn enkele neutjes pakken.

Serenades en festivals
Als de fanfare uittrok voor een serenade. dan liep de Commissie van Beheer op een ereplaats n.l. vlak achter het vaandel: de korte en ronde burgemeester Smits, de goedlachse Vogels: Pa kaarsrecht en altijd de regen- of overjas over zijn arm. Zo hadden alle leden van deze Commissie wat, de één dit de ander dat. De fanfare kwam eraan, blies een mars: als ze stilstond weer een mars en dan sprak de voorzitter de jubilarissen toe. Dan werd er door iemand van de familie een dankwoord gesproken, een gesloten couvert overhandigd en enkele consumpties aangeboden. Voorzitter Broer van Mourik had veel moeite met die toespraken. Hij werd er nerveus van, wat je duidelijk kon zien, want zijn knieën knikten zo, dat de pijpen van zijn pantalon een groot espenblad leken: hij was kortgezegd wat beverig. Pa stond dan altijd in de nabijheid van de voorzitter. Van Mourik begon eens zijn speech in Maren met: “Geachte familie Den Blom”. Pa schopte tegen zijn schenen, siste tussen zijn tanden: ”Van Roosmalen”. Van Mourik: “Eh, eh, eh, ik bedoel: Geachte familie van Roosmalen”. Burgemeester Smits met het vaandel. Waar brouwerij ‘Het Hert· van Van Mourik bron: Dames Smits een café had bijvoorbeeld in Geffen. Heesch. Herpen, Nistelrode. Nuland. Schaijk e.a daar trok de fanfare naartoe om deel te nemen aan een festival. Sint Michielsgestel was op deze regel een uitzondering. Pa was er altijd bij. Om ongeveer 13.00 uur werd de voorzitter, secretaris en leden van de Commissie van Beheer ontvangen op het gemeentehuis aldaar. Er werd een welkomstdrankje geserveerd, meestal één of twee glaasjes ·wijn. Het kon op zo’n festival gebeuren dat je pas om half vijf hoefde te blazen, terwijl je al om één uur aanwezig moest zijn. Waar bleef je dan al die tijd? In de kroeg natuurlijk. Ook de dirigent deed dat, het bestuur en de Commissie van Beheer.Om half vijf werd er wel geblazen, maar het klonk wel eens vals of het tempo was te traag, omdat de dirigent zijn armen niet zo snel op en neer kon krijgen. Op deze regel was Sint Michielsgestel geen uitzondering, wel op de regel: de relatie tussen ‘Het Hert’, de cafés in die plaatsen en de fanfare Sint Lambertus. De relatie tussen Lith en Sint Michielsgestel was van familiale aard. De voorzitter van de harmonie Sint Michael was de oudste broer, Grad, van onze Pa. Als Sint Michielsgestel Lith bezocht, dan kwam de hele harmonie bij ons thuis; moeder had een uitstekende koffietafel klaar gemaakt o.a. ook met gebakken eieren.

Serenades voor Marinus en Fien
Twee keer is voor Marinus en Fien een serenade gebracht door de fanfare. De eerste keer was dat bij hun zilveren, de tweede keer bij hun robijnen huwelijk. Ze waren getrouwd op 17 juli 1920. De feesten rond de zilveren bruiloft duurden drie dagen; ‘s-zondags voor gezin en familie ’s maandags voor de buurt en de zaterdagavond daarop voor de fanfare. De feesten speelden zich af in de schuur en in de bakkerij. Het was pal na de oorlog, de vrede was een maand daarvoor getekend. Wim en Mari gingen naar de boeren en zeiden: “Bij ons zijn ze 25 jaar getrouwd; we zouden graag eieren en boter kopen, dat hebben we nodig om taarten te bakken”. “Zijn ze bij jullie 25 jaar getrouwd? Voor jullie Pa? Neem maar mee, dat is dan ons cadeautje”. Zo ging het elke keer. Vlak na de oorlog was er al wel voldoende drank: bier, jenever, cognac, wijn. Maar voor de 35 leden van de fanfare had moeder niet voldoende glaswerk. Ze had met Pa afgesproken: “Zeg tegen de fanfare dat ze niets tekort zullen komen op ons feest, maar wèl dat ze een glas of een borreltje meebrengen naar gelang ze willen drinken”. Toen de fanfare binnenkwam had ieder lid een bierglas of borreltje bij zich, enkelen allebei. Sjef de smid droeg elke avond voor: het schoolmeestertje bijvoorbeeld, “Ik leer de kinderen spellen; school: grote Su, kleine su, Hu, hoepeltje, hoepeltje, Lu”. Trouwens Harrie van Heek, onze buurman en kunstsmid, deed niet onder voor Sjef. Pa had zich goed voorbereid op zijn dankwoord tot de fanfare, die behalve at en dronk, ook er op los speelde. Hij was ervan uitgegaan dat de voorzitter Broer van Mourik zou speechen. Tijdens die voorbereiding had hij bedacht, hoe hij Broer zou plagen, een beetje op een geestige, nooit kwetsende manier ertussen nemen. Het viel hem dan ook goed tegen, dat niet Broer, maar kapelaan van Lieshout of was het kapelaan Peters het woord nam.(9) Toen ze 40 jaar getrouwd waren, vroeg Pa aan mij: “Er moet gespeecht worden tot de fanfare na de’ serenade. Zoude gij dat niet willen doen namens mij en ons Moeder?” “Nee”, antwoordde ik, “”dat doe ik niet, Pa”. Hij keek me van opzij enigszins verbaasd aan. “En waarom doede gij dat niet?” Omdat gij dat veel beter kunt’. “O”, was zijn enige reactie. Onder de serenade zag ik hem bijna hardop denken, soms prevelde hij enkele woorden. Toen het tijd was voor het dankwoord, hield hij een toespraak die zo’n diepe indruk maakte op alle omstanders, ook op de muzikanten, dat het stiller was dan stil. Iedereen luisterde aandachtig en lachte op het goede moment. Ik keek naar Moeder, mijn broers en zusters, ze glunderden. En toen ik Moeder vroeg, hoe ze zijn speech vond, antwoordde ze: “Wat kan hij het toch mooi en goed zeggen”. En tegen Pa: “Zie je nou wel, het was toch prima, uit de kunst”. “Ja”, zei hij, “ik had een douwke nodig”.

Tenslotte
Ook al had de fanfare zijn hart gestolen, hij hield ook van toneel, wielrijden, biljarten, kaarten. Van al deze verenigingen of clubs was hij actief lid, vaak ook bestuurder. Toneel bijvoorbeeld speelde hij graag en vertolkte vaak belangrijke rollen. Zijn zonen en dochters hebben hem daarin nagevolgd, één zelfs veertig jaar lang. Later was hij voorzitter van deze vereniging, waar ook ik lid van was. Ik kan dus getuigen, dat hij de algemene ledenvergaderingen soepel, maar zakelijk leidde. Hij wist menigmaal met tact een conflict tussen pastoor van Laarhoven en een lid, tussen een lid en de regisseur op te lossen tot tevredenheid van beide partijen. Op 26 januari 1961 werd Marinus van Doorn begraven. Het was ontzettend koud en alleen in jacquet zonder overjas, begon je op het kerkhof staande over je hele lichaam te rillen. De rouwmuziek die de fanfare speelde, ging door merg en been; veel droefheid kwam daardoor los en niet alleen bij de naaste familie, maar ook bij vele dorpsgenoten die met zo ontzettend velen naar de kerk en het kerkhof waren gekomen, schoot het gemoed vol. Op zijn gedachtenisprentje staat: “Een goed mens is van ons heengegaan uit het gemeenschaps- en parochieleven, een volijverig lid en stuwer in verschillende acties. De fanfare verliest in hem een ijverig medewerker. Bij begrafenissen van anderen had hij de laatste jaren van zijn leven hardop voorgebeden. Pa was een goed mens, een mens met veel gevoel voor humor; hij was een lieve vader: een actief man in verscheidene verenigingen, maar bovenal in de fanfare. In 1966 bij gelegenheid van het 45-jarig bestaan van de fanfare Sint Lambertus werd Pa postuum onderscheiden door de fanfare met een tinnen bord en oorkonde voor de vele verdiensten die hij dit muziekkorps bewezen had.