Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.
Hoor eens hoe de trompettist de melodielijn speelt van Bist Du Bei Mir. Deze vrouw speelt vrij en vol vertrouwen. Dat heb ik (48 jaar) nooit gekund. Altijd wringt het wel ergens als ik blaas, of begin ik plots te verkrampen. Het is niet alleen haar manier van spelen. Deze vrouw, die een maand geleden vanuit de stad bij ons orkest terechtkwam, haar energie, haar schoonheid, ze brengt mijn hoofd op hol. Ik kan niet anders dan, recht door het orkest heen, naar haar kijken, al vier weken lang. Dat is lekker safe, want door de afstand valt mijn gestaar niet op. Maar wordt het niet de hoogste tijd om die veiligheid los te laten? Wat vrouwen met me doen, hebben mannen nooit voor elkaar gekregen, zelfs niet mijn echtgenoot. Ik moet daar eindelijk eerlijk over worden, richting mijzelf en mijn omgeving.
In al die jaren dat ik hier mee blaas, kijk ik met jaloerse blik naar die andere belangrijke fanfare familie: die van de bassist, bugelist en sopraan saxofonist. Met hun botenbedrijf hebben zij overal contacten. Het zijn mensen van de wereld. De bassist is nu wat meer timide, maar is altijd een vrijgevochten vrouw geweest. In haar periode als voorzitter heb ik erg tegen haar opgekeken. Een vrouwelijke voorzitter, dat was uniek in het dorp. Als ik in de botenfamilie was opgegroeid was ik al lang en breed uit de kast geweest.
Hoe anders is mijn familie. Dat zijn ook ondernemers, maar ondernemers voor en in het dorp. Iedereen kent ons, de bakkersfamilie. De wereld van mijn vader was niet groter dan de bakkerij en de fanfare. Het leek of zijn enige levensdoel was die twee dingen voor de eeuwigheid te laten bestaan. Hij vocht een verbeten strijd met de andere dorpsbakker, die hij uiteindelijk won. Dolblij was hij toen mijn broer en ik het bedrijf overnamen: mijn broer als bakker, ik als gezicht van de winkel. Het bedrijf was weer gered voor een generatie. Iedereen kent mij, ik ken iedereen. Natuurlijk geniet ik van die rol, ik houd erg van het contact met mensen. Maar het voelt ook als een keurslijf, ontworpen door mijn vader. Als mensen mij zien, zien ze mijn vader. En dat beperkt me.
Het knelde ook vaak binnen de fanfare. Mijn vader deed alles voor de fanfare, maar in al zijn fanatisme en conservatisme botste het geregeld, vooral met de botenfamilie. Ik denk dat hij nooit heeft kunnen accepteren dat een vrouw voorzitter was, en hij daarom zoveel ruzies met de bassist heeft uitgevochten. Al zijn kinderen moesten bij de fanfare, en het liefst zoveel mogelijk op het enige echte fanfare instrument: de bugel. Hij eiste dat we iedere dag thuis oefenden, en geen enkele repetitie of optreden mocht worden gemist, ook niet als we de hele nacht in de bakkerij hadden moeten meewerken en we dus nauwelijks drie uur hadden kunnen slapen.
Misschien moet ik beter naar mijn achttienjarige zoon leren kijken, hier twee rijen voor mij op de alt saxofoon. Hij negeerde destijds stoïcijns het dwingende advies van zijn opa om voor de bugel te kiezen. In alles is hij vrijer dan ik. Hij blaast op zijn instrument met een ontspanning die ik nooit heb mogen ervaren. Het mooiste is nog hoe hij beargumenteert waarom hij nooit oefent thuis, iets wat hij vaak heeft moeten doen richting zijn opa: muziek maken heeft pas zin en is pas leuk als je het samen doet. Zo sterk, mijn zoon. Inderdaad ja, hij is mijn zoon. Dus als hij zo goed voor zichzelf en zijn keuzes kan opkomen, dan moet ik dat toch ook kunnen?
Misschien heb ik al meer stappen gezet dan ik denk. Vorig jaar overleed mijn moeder en twee maanden daarna mijn vader. Wat ik al weken doe, naar een vrouw staren, had ik tot vorig jaar niet eens één keer durven doen, bang als ik was dat mijn vader en andere mensen in het dorp zouden denken dat ik lesbisch was. Vorig jaar voelde ik de spanning tijdens het blazen van Bist Du Bei Mir. Zou het muzikale eerbetoon aan mijn vader wel naar behoren worden gespeeld, zouden de andere onderdelen van zijn uitvaart wel volgens zijn draaiboek verlopen? Nu merk ik dat ik meer lucht heb tijdens het blazen van dit stuk. Ik heb meer ademsteun en een vollere klank. Eindelijk even ontspanning. Dat zalige gevoel hebben mijn zoon en de trompettist dus altijd bij het muziek maken. Wat een weelde, wat een vrijheid.
Ik kijk naar de trompettist, voor het eerst niet stiekem, maar indringender. Als ik weer naar mijn partij kijk, zie ik in mijn ooghoek dat ze mijn blik beantwoordt. Ik kijk opnieuw naar haar, en kan nauwelijks geloven wat ik zie: ze geeft me een knipoog.