Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.

        In die paar weken dat ik (42 jaar) nu bij deze fanfare speel, is het lastig geweest om contact te maken. Dat ligt ook aan mijzelf. Wat weten mijn medemuzikanten bijvoorbeeld van de ruzie die ik had bij de fanfare in de stad; die de aanleiding vormde om daar weg te gaan en hier in het dorp te gaan blazen? Ik weet dat de broer van de kornettist bij mijn oude vereniging speelt. De kans is dus groot dat de kornettist op de hoogte is. Ik merk dat ik het contact met hem nog een beetje vermijd, hier op de achterste rij.

         Vorige week hoorde ik dat de bariton saxofonist dezelfde soort problemen heeft als ik had bij de fanfare in de stad. Ik heb al even oogcontact met hem gezocht aan het begin van de repetitie. Misschien moet ik eens met hem praten. Of misschien toch nog maar even niet doen.

         Zouden ze al weten dat ik lesbisch ben? Waarom vraag ik me dat eigenlijk af? Waarom zou ik me moeten introduceren als lesbo? Dat doet een hetero toch ook niet als zij ergens nieuw is? Is dat de angst dat homoseksualiteit verkeerd zal vallen in een dorp?

         Gelukkig komt het volgende muziekstuk nu op de lessenaar, Bist Du Bei Mir, en kan ik mijn trompet laten spreken. Het is een eigenaardig en oubollig stuk, maar ik merk dat er in het orkest van alles gebeurt tijdens het spelen ervan, veel meer dan tijdens alle andere stukken die ik de afgelopen weken met ze heb gespeeld. In de manier waarop de kornettist zijn halve noot inzet, en daarmee gevoelig het bedje spreidt voor mijn melodielijn, merk ik dat het wel goed zit tussen ons.

De melodielijn speel ik samen met de bugelist. Na een seconde hebben we elkaar al gevonden en weten we van elkaar hoe we de melodielijn willen inkleuren. Ik heb de afgelopen weken nog geen woord gewisseld met hem, maar deze melodielijn is een betere kennismaking dan welk woord dan ook voor elkaar zou krijgen. De verrukte blik van de dirigent richting de bugelist en mij is de bevestiging daarvan.

Ik kijk naar de alt saxofonist en weet wat hij denkt: “wat een stom ouderwets muziekstuk!” Als achttienjarige wil je zo’n stuk niet spelen, weet ik uit eigen ervaring, en al helemaal niet als eigenlijk beloofd is om in deze periode alleen swingende muziek te spelen voor het promconcert. Nu we aan het eind zijn van Bist Du Bei Mir besluit ik hem daarom een bemoedigende knipoog te geven, zo van: kop op, dat heb je ook weer overleefd, volgende week gaan we lekker popnummers spelen samen met de band.                  

         Drie minuten geleden twijfelde ik nog volop hoe ik in contact moest komen met mijn medemuzikanten en nu, na Bist Du Bei Mir, heb ik sterk het gevoel dat we elkaar al goed kennen. Ik loop al een tijdje mee in orkesten, maar weer heb ik me laten verrassen door de kracht van muziek. Waarom vergeet ik toch altijd dat ik daarop mag vertrouwen, en op de zeggingskracht van mijn geliefde trompet? Ik hoor erbij, opeens weet ik dat zeker.