Een repetitie van een 100-jarige dorpsfanfare, verteld in veertien verhalen. Door Ruben Gielis.
Opletten nu, we beginnen aan Bist Du Bei Mir. Dit is het moment om de dirigent te laten zien dat deze kneus meer kan dan ze denkt. Maar dan moet ik (18 jaar) wel stoppen met kijken naar de eerste rij van het orkest. Want daar gebeurt het. Daar zitten de bugelist, sopraan saxofonist en mijn beste vriend: de alt saxofonist. Het zelfvertrouwen en de uitstraling die de eerste twee uit de botenfamilie hebben is ongekend. Daar zal ik nooit bij in de buurt komen. Maar als ik zie hoe mijn vriend is opgebloeid door het contact met die twee, dan is er voor mij misschien ook hoop. Ik ben zo blij dat ik sinds kort soms, na afloop van de repetitie, met die drie van de eerste rij een biertje mag meedrinken. Vanavond speelt PSV in de Europacup. Hopelijk zullen we dadelijk met zijn vieren de laatste minuten daarvan zien aan de bar.
Eigenlijk heb ik alles aan de alt saxofonist en zijn familie te danken. Als buurjongen van de bakkersfamilie ben ik opgegroeid met hem. Iedere dag voetbalden we voor de bakkerij. We waanden ons Van Bommel en Robben. We gebruikten de garagedeur als doel. Zijn opa was daar niet blij mee, want hij werd gek van het gebonk als hij brood aan het bakken was. Hij verbood het echter nooit. De alt saxofonist en ik waren onafscheidelijk. We gingen samen naar wedstrijden van PSV. Hij was er ook bij toen ik het ongeluk kreeg op de boerderij van een gezamenlijk vriendje, waar een hooischudder mijn hand verbrijzelde. Ook toen kon ik bij de bakkersfamilie terecht. Maar ik moest niet zeuren. We voetbalden gewoon door voor de bakkerij en mijn maatje vond dat ik gewoon moest blijven keepen. Wel kreeg ik een bonuspunt als ik de bal tegenhield met mijn stomp.
Toen de alt saxofonist en ik nog lid waren van de voetbalclub, zaten een paar van onze voetbalvriendjes ook bij de fanfare. Nu zijn we met zijn tweeën over. De voetbalvriendjes hebben allemaal gekozen om alleen nog te voetballen, terwijl wij inmiddels alleen nog bij de fanfare spelen. Mijn vriend mocht niet verder met voetbal van zijn opa en ik kon niet verder. Door de hersenbeschadiging die ik heb opgelopen tijdens mijn geboorte, ben ik motorisch wat onstabieler en trager. Hierdoor kon ik niet meer mee met mijn teamgenoten.
Mijn moment komt in zicht bij Bist Du Bei Mir. Het is een overgangsloopje van drie noten tussen twee melodielijnen, dat alleen door mij gespeeld wordt. Het is makkelijk te spelen, zelfs voor mij. Eindelijk een moment waarop ik aan de dirigent kan laten horen dat ik best muzikaal ben. Ik zet mijn instrument aan de mond en klem mijn stomp om de schuif van de trombone. Mijn hart slaat in mijn keel. Ik heb dit zo vaak geoefend thuis, niet bang zijn.
De drie op de eerste rij spelen de eerste melodielijn met zoveel vertrouwen, dat ik opeens voel dat het niet mis kan gaan. Ik ben één van hen, we doen het met zijn vieren. Ik zet de schuif in positie, haal goed adem, zet de lucht vast, en laat het daarna stromen. Het loopje is er nog nooit zo goed getimed en met zoveel bezieling uit gekomen.
Ik kijk op naar de dirigent. Heeft ze het gemerkt? Ja, gelukkig, want ze kijkt ook naar mij. Niet slecht, voor een trage met een verbrijzelde hand: zie ik haar denken.
Terwijl ik nageniet van mijn muzikale prestatie, merk ik dat de dirigent aan het woord is. Volgens mij praat ze nog over Bist Du Bei Mir. Dat doet ze anders nooit en helemaal niet op het eind van de repetitie. Veel krijg ik er niet van mee, totdat ik de bugelist hoor roepen: “Geh ich mit Freunden zur Bar. Vier bier bitte!” Die vierde, dat moet ik zijn. Wat voel ik me goed.