Dat blaasmuziek voortkomt uit de militaire wereld is zeker. Binnen de Romeinse legers bestonden al groepen van blazers en trommelaars. En deze muzikale legeronderdelen groeiden alleen maar in de loop van de eeuwen. Maar hoe deze muziekvorm terechtkwam bij Nederlandse burgers en boeren is wat minder helder.

Eigenlijk had de militaire muziek een logistieke functie en een verbindingstaak. Legeronderdelen moesten vaak flinke afstanden overbruggen. En zoals gewoonlijk in tijden van crisis moesten die bewegingen zo snel mogelijk gebeuren. Omdat de historische legers dit vaak te voet moesten doen, keken militaire strategen naar manieren om zo snel en efficiënt mogelijk te marcheren. Al snel werd daarom een hoorbaar ritme toegevoegd voor een kadans bij het voortbewegen. In eerste instantie gebeurde dit met simpele materialen, maar gaandeweg groeide het instrumentarium uit tot hele orkesten van ritmische en melodische instrumenten.

Blazer uit de Romeinse legioenen

Muziekinstrumenten begonnen ook steeds meer een rol te spelen bij de communicatie binnen de legers. Zo konden boodschappen en bevelen over grotere afstanden worden verstuurd. Door hun volume begonnen – naast de trommels – ook blaasinstrumenten hierin steeds meer een rol te spelen. Met een signaal op een bazuin werden meer manschappen bereikt dan met geschreeuwde commando’s. Iets wat op een lawaaiig slagveld zeker voordelen opleverde. Of om in vredestijd het rumoer in het stadscentrum te overstemmen als de militairen toch echt uit de kroegen naar de legerplaatsen moesten terugkeren. Het beroemde taptoe-signaal werd hiervoor gebruikt.

Signaaltrompetten bij de cavalerie

Gaandeweg bleek de militaire muziek ook een nuttige derde functie te hebben. In de tijden dat gevechten nog op de korte afstand werden plaatsvonden, was intimidatie een belangrijk wapen. Het was belangrijk om, voordat het vechten begon, het moreel van de tegenstander te ondermijnen. Veel legers uit vervlogen tijden schreeuwden daarom of sloegen met hun zwaarden tegen de schilden. Maar je kon natuurlijk ook een orkest een vrolijke, krijgshaftige melodie laten spelen. Om de tegenstander te laten horen dat jij helemaal niet bang was. En tegelijkertijd zorgde het voor de juiste stemming binnen de eigen gelederen.

Zoals aangegeven ontwikkelde het instrumentarium van de militaire orkesten in rap tempo. Trommen werden al heel snel aangevuld met allerlei typen van blaasinstrumenten zoals fluiten en bazuinen. Voorwaarde voor de instrumenten was wel dat ze tijdens het lopen bespeeld konden worden. Gaandeweg werden die eisen rond dat mobiele musiceren zelfs strenger toen militaire muzikanten ook te paard of op de fiets moesten optreden. Een activiteit waarbij het eenhandig spel trouwens ook nog een voorwaarde was.

Voor het moment dat de vonk van het blaasorkest oversloeg naar de gewone burgerij moeten we naar het begin van de negentiende eeuw. Dat is namelijk het moment dat de eerste amateurmuziekverenigingen in Nederland ontstonden. Op de een of andere manier waren burgers toen dermate geïnspireerd geraakt door de optredens van de militaire orkesten, dat ze dit zelf wilden gaan doen. Misschien misten ze de concerten die de blaasorkesten van de Franse legers regelmatig gaven. Want die extra taak was intussen ook op het bordje van de militaire muzikanten gelegd. Ze dienden als muzikale begeleiding bij parades, ontvangsten, recepties en allerlei andere gebeurtenissen. Of ze waren het pr-instrument van de plaatselijke militaire leiding.

Waarschijnlijk imiteerden de blaasorkesten uit de burgerij de militaire orkesten die ze zagen. Zo werd het instrumentarium van de orkesten van de Franse infanterie overgenomen in de nieuw geformeerde harmonieën. Dat betekende dat de klarinet de centrale rol ging spelen. Het vermoeden bestaat dat de muzikale bezetting van de fanfare is gebaseerd op de cavalerie-orkesten. Op een paard was een klarinet simpelweg niet bespeelbaar, dus had daar de eenhandige posthoorn de hoofdrol. Deze signaaltrompetten werden – na de uitvinding van de saxhoorn rond 1830 – gaandeweg vervangen door koperen blaasinstrumenten met kleppen en ventielen. Dat zou de centrale plek van de bugel of flügelhorn binnen de fanfare verklaren.

Het moderne fanfare-orkest is nog steeds gecentreerd rond de bugel. De orkestgroep van solo, eerste, tweede en derde bugels neemt de plaats in van die van de violen in een symfonieorkest. Deze centrale groep wordt aangevuld met andere koperen blaasinstrumenten en saxofoons. De uitvinding van de saxofoons werd overigens gedaan door dezelfde instrumentenbouwer (de Belg Adolphe Sax). Zo hebben de sopraan-, alt, tenor en baritonsax een plek in het fanfareorkest. Verder bestaat de fanfare uit hoorns, trompetten, trombones, baritons, tenortuba’s (euphoniums) en bastuba’s. Deze groepen van blaasinstrumenten worden gecompleteerd door slagwerk, zowel ritmisch als melodisch. Het gaat dan bijvoorbeeld om een drumstel, kleine en grote concerttrom, bekkens, pauken, xylofoon en marimba.